Wist u dat ratten giechelen? Niet de linkse, mattenrollende soort, maar het soort dat door je vuilnis graait. Ratten giechelen wanneer je hen kietelt. Met ultrasone piepjes van 50khz. Daar kwamen Amerikaanse wetenschappers achter in 1999. Ah, 1999… dat waren nog eens tijden! Van corona had nog niemand gehoord. Wereldwijde pandemieën waren nog scenario’s voor zombiefilms. De Twin Towers stonden nog recht. Trump was niet meer dan een vastgoedzwendelaar uit de eighties. Dancings, fuifzalen en cafés zaten tjokvol opeengepakt volk. Samen party’en tussen zweetnevels en sigarettenrook. Dansen aan 102 dB. Like it’s 1999.
Ratten zijn overigens niet de enige sociale dieren die communiceren met een lach. Dolfijnen en apen vertonen soortgelijk gedrag tijdens het spelen en ravotten. En dan is er nog de mens natuurlijk die als prille baby met zijn moeder communiceert via huil en schaterlach. Hogere primaten snappen zelfs een simpele grap. Zo circuleert er een video van een oerang oetan die het besterft omwille van een lollige goocheltruc. Een man doet een balletje verdwijnen uit beker. De aap kijkt eerst beduusd en rolt dan gierend over de vloer. Kan je nagaan wat er was gebeurd als iemand hem een DVD van FC De Kampioenen had gegeven? Het apenkot zou te klein geweest zijn.
Afgelopen jaar is velen van ons het lachen vergaan. Alleen gekietelde ratten giechelden vrolijk verder.
Decorum
Al van bij het begin werd duidelijk gemaakt dat de cultuursector niet essentieel was. Dat sprak voor zich natuurlijk, niemand die dat betwistte. Ook de horeca had het lastig, om van dancings nog te zwijgen. (Ik wil er geen wedstrijdje “om ter zieligst” van maken.) Maar naarmate de tijd voortschreed degradeerde cultuur langzaam tot de minst essentiële der menselijke activiteiten, via “overbodig” naar “tierlantijn” tot “zijn jullie hier nog?”
Vorige week zag ik de drie Ministers van Tomorrowland (Somers, Verlinden en Jambon) het nog vurig opnemen voor het voornoemde festival, waarna ik Minister van Voetbal Van Quickenborne op TV hoorde uitleggen dat hij het sluitingsuur in de horeca zou aanpassen in functie van het EK Voetbal. “Verhip,” dacht ik toen, Jommeke indachtig, “zo iemand hebben wij ook nodig voor de sector! Een Minister van euh… Cultuur of zo! Bestaat zoiets al?”
“Ik had mijn schema bij op het overlegcomité”, zei de Minister van Voetbal tegen de journalist, ”Als we groepswinnaar worden, dan moeten we toch zorgen dat de mensen op café kunnen blijven als het een lange wedstrijd wordt met verlengingen en penalty’s en zo.”Hij legde de klemtoon van penalty op de tweede lettergreep. Wellicht om het geheel nog wat knulliger te doen klinken. “…Vandaar de beslissing om al op 27 juni het sluitingsuur naar 1 uur ’s nachts te brengen. Als we echter tweedes worden, dan spelen we zaterdag in Glasgow al om 18u, dus dan is de verlating van het sluitingsuur tot 1 uur nog niet nodig natuurlijk.” Het had satire kunnen zijn, beste lezer, maar het is een letterlijk citaat.
Natuurlijk gun ik ieder zijn plezier maar zijn uitleg klonk net iets té gedetailleerd, te overdacht, te uitgepuurd. Hier was duidelijk kabinetstijd aan besteed. Voetbal gaat voor alles. Nu blijkt zelfs dat niet de virologen, maar de UEFA onze coronakalender beslist. Ach, we weten allemaal waar de prioriteiten liggen. Maar het was betamelijker geweest als de Minister van Voetbal zelf dan maar een beetje theater had gespeeld, bij gebrek aan the real deal, om op z’n minst de schijn van wetenschappelijke objectiviteit hoog te houden. Uit respect voor die duizenden mensen die de pech hebben te werken in een sector die weerlozer is dan voetbal. Die nooit een Minister het voor hen zullen zien opnemen met uitspraken als: “de KVS gaat op 4 juni in première met King Lear, een voorstelling die drie uur duurt, dus moeten we zien dat tegen dan het sluitingsuur aangepast is zodat de mensen nog wat kunnen nababbelen in de foyer.” Hoongelach en vuvuzela’s zouden zijn deel zijn.
Gegoochel
We zijn dit jaar weer enkele illusies armer, maar wroeging heb ik niet. Ik ben er zeker van dat de verslonzing van de cultuursector geen afrekening was van de politiek. Het was niet expres. De realiteit was veel erger. Het betrof louter absolute desinteresse. Men maalt er gewoon niet om. En langs onze kant waren wij-van-de-cultuur wellicht té braaf. (Of te laf?) Op het einde bleven we niet dicht omdat we een risico vormden —de theaterprotocollen waren de veiligste van het land— maar omdat we te meegaand, ongeorganiseerd en moe waren om tegen dwaze regels in te gaan. Terwijl we simpelweg een voetbal in het publiek hadden kunnen gooien en achteraf verklaren “dat de mensen een uitlaatklep nodig hebben”. Zand erover. Even speelde ik nog met het idee om een stilstaande Airbus te charteren op het vliegveld van Deurne (zaalcapaciteit tot 500 stoelen). Maar verder dan een meme kwamen we niet. Geen rat die daar om giechelde.
“Kan je dan niks online doen?” Het is een goedbedoelde zin, maar we kunnen hem niet meer aanhoren. “Nee”, luidt het antwoord. Het is tweewegsverkeer. Zonder levend, fysiek aanwezig publiek is comedy geen comedy, theater geen theater. Thuis in de zetel lach je je nooit dezelfde liesbreuk als met achthonderd man in een zaal. Zoals Wim Opbrouck een dik jaar geleden liet optekenen: “De rest blijft Ersatz, zoals de cichorei die men tijdens de oorlog dronk.” Je zou evengoed een door afstand verscheurd, hitsig koppel jonge verliefden kunnen toewerpen: “kan je dan niks online doen?”
Lachen is geen luxe, het is een essentieel aspect van de sociale dieren die we zijn. En je moet het dus doen in groep. De connectie die je voelt als je tezamen lacht (huilt, tiert…), reproduceer je niet achter een scherm. Corona en een schaterlach hebben helaas dezelfde fysieke nabijheid nodig. Het verdraagt geen plexiglas. Je moet er elkaar mee besmetten.
Goed Volk
Tijdens de lockdown kreeg ik kippenvel en vochtige ogen bij het zien van YouTube filmpjes van grote festivals. (Tip: google eens “65.000 Green Day fans sing Bohemian Rhapsody”) Niet door de acts, maar door de menigte. En het is, denk ik, vooral dàt wat we gemist hebben: elkaar, de groep, de massa. Meer nog dan artiesten of spektakel.
Natuurlijk ontbrak het ons ook aan inhoud en misten we de optredens zelf en de rituelen eromheen: je opmaken voor een avond uit, een babysit bellen begot, bijna de tickets vergeten die al maanden (of intussen jaren) tegen de ijskast hangen, de sacrale sfeer van een theatergebouw, de geur van het podium, de spanning wanneer de lichten uit gaan, de connectie met de artiesten op het podium, de energie van een applaus. Maar meer nog dan dat, hebben we elkaar gemist. Elkaar, als publiek. De heilige processie van opeengepakt volk dat haast op elkaar kruipt. Die massa mensen die, als het meezit, een avond lang één worden. Dat levende, ademende beest waar je als artiest mee worstelt, of berijdt als een dolle rodeostier. De letterlijk fysiek gedeelde ervaring en emotie van “erbij te zijn”. Wat geen Netflix of Zoom meeting kan vervangen.
In de podcast “Conan Needs A Friend” vertelt Dave Grohl, frontman van de Foo Fighters, over de machtige, oer-energie van een live-optreden. Tienduizenden jaren al komen mensen samen om verhalen te vertellen, te dansen en te musiceren. We hangen er vandaag meer toeters, bellen en lasers aan maar in essentie is er niets veranderd. Ik herinner me hoe ik op reis met de Vespa door Tunesië langs de verlaten ruïnes van een oud, Romeins amfitheater kwam. Toen ik op het half overwoekerde podium klom, voelde ik tegenover die stenen banken iets diep herkenbaars. Alle verhoudingen klopten. Het voelde een beetje als thuiskomen. Er hing onmiskenbaar iets in de lucht. Diezelfde sfeer. Een vleugje van tweeduizend jaar geleden; de gespannen verwachting van een publiek, de catharsis, een bloednerveuze Carthager met plankenkoorts die achter het podium een emmer staat vol te kotsen…
Ik heb vaak gedacht dat ik een Einzelgänger was; alleen op de brommer de wijde wereld in. Maar die wereld is niets als je hem en de verhalen erin niet kan delen met ander volk. Liefst een hoop volk bijeen. Shakespeares “Globe Theatre” had een doormeter van 30 meter, maar men propte er 3.000 man opeen als haringen in een letterlijke eikenhouten ton.
Break a leg
Daar zijn we dus nog niet. Zelf speelde ik de voorbije weken opnieuw in “op maximum capaciteit uitverkochte zalen” (lees: halflege theaters). Het was een beetje een premièregevoel, na de zeven maanden sluiting van wat alweer de derde lockdown was. Of was het de vierde? Ik ben gestopt met tellen. Er was wederzijdse nervositeit, als de eerste keer vrijen na een lange periode van droogstand. (Weet ik nog wel hoe het moet? Weten zij nog wel hoe het moet? Of is de show hier al voorbij na 4 minuten? … Kunnen we het niet online doen?) Maar de ontlading was navenant. Opluchting en blijdschap aan weerszijden van de orkestbak. “Ladies and gentlemen, we are back in business!”
Toch blijft het een dubbel gevoel. Opluchting, dat wel, maar we zijn nog niet aan de nieuwe patatjes. Tussen droom en daad staan mondmaskers in de weg en praktische maatregelen. Bij een derde van de zaalcapaciteit voelt het allesbehalve als een volle bak, voor artiesten noch voor publiek. Rendement is zelfs geen issue. Zo verhongerd zijn we dat elke kruimel voelt als een feestmaal.
Een jaar geleden, op 30 mei 2020, begon ik mijn columnreeks voor deze krant met een stuk over de slepende, oceanische windstilte van de doldrums en over hoe langzaam een schip daaruit ontsnapt. Over hoe we verstoken zullen blijven van de euforie van een plotse, totale bevrijding, maar genoegen zullen moeten nemen met dat eerste, kleine briesje om uit deze windstille wateren weg te zeilen. Dat eerste zuchtje wind blijkt nu een late zomerbries te zijn. Na een dik jaar doelloos dobberen. Laat ze door uw rokken waaien, op naar een woelige herfst!
We zijn ouder en wijzer. Illusies armer. Maar vooral: we zijn weer open. Voorgoed. Genoeg gezeurd. We zullen aanpassen en bijsturen wanneer nodig. Maar we gaan nooit meer dicht. Ze kunnen mijn zak opblazen. Giechelratten, rolt uw matten. Wij van het theater zijn vertrokken. Eindelijk weer vertrokken. Eindelijk weer thuis.
De Grote Onbezonnenheid lonkt. Back on the road! Like it’s 1999.
column voor De Standaard, verschenen op 26 juni 2021