Het duurde een tijdje voor ik doorhad dat de coronacijfers niet meer dagelijks prominent op het nieuws verschijnen. Een teken dat het beter gaat. Hier gelden de wetten van de vrije mediamarkt: “beter dan gisteren” heeft geen (slecht)nieuwswaarde. Het levert geen clicks, likes of shares op. Goed nieuws is geen nieuws. De laatste overledenen moeten de aandacht delen met alweer een gespotte wolf in Limburg of een ontplofte granaat in Antwerpen. Ook de journalistiek zit in een overgangsfase. Er komt een dag dat de vormgever van De Standaard de rubriek “corona” in het mapje “archief” zal steken en vervangen door de volgende wereldbrand, de herverkiezing van Trump of een kleiner akkefietje zoals een zombie-apocalyps of een buitenaardse invasie, ik zeg maar iets. Nochtans gaan er dagelijks nog steeds honderden mensen dood in België. Alleen blokletteren we dat niet meer op de voorpagina’s omdat het niet meer (vooral) aan corona is, maar aan banalere oorzaken zoals een longontsteking, hartziekte of kanker.
Ik heb het een beetje moeilijk met het woord “coronadoden”. Blijkbaar is er de afgelopen maanden niemand gestorven van ouderdom. Ook vroeger betekende dat “op hoge leeftijd overlijden aan een longontsteking of een hartstilstand”. Het lijkt alsof we ons voorheen zo ongenaakbaar voelden, dat we waren vergeten dat we doodgaan. Dat er elke dag mensen sterven. Want dat blijft wel zo natuurlijk. Ook voor corona stierven er elke dag honderden Belgen. Gemiddeld driehonderd per dag; duizenden per week. Duizenden drama’s voor de achterblijvers, klein en groot.
Ik wil niet harteloos klinken in het aanschijn van de tragische oversterfte in de woonzorgcentra of god behoede het lijden van de nabestaanden relativeren —ik weet maar al te goed hoe het voelt— maar ik weet ook dit: niet élke dode is er één te veel. Het is niet zo dat er de voorbije maanden zonder corona geen mensen zouden zijn gestorven. Zeker, sommigen zijn te vroeg gegaan, temeer nu steeds duidelijker wordt hoe gebrekkig de hulp aan de WZC’s was en hoe die aan hun lot werden overgelaten. Maar voor anderen was dit gewoon het laatste duwtje over de drempel van de eeuwigheid, ter vervanging van een hittegolf, griep of gebroken heup. De laatste maanden werd het echter niemand gegund van ouderdom te sterven. Je was geen overledene, maar een “slachtoffer” of een “coronadode”. De terminologie impliceert een oorlog of een terreuraanslag. In plaats van een mooi afgerond leven te worden toegedicht, werd je een cijfer op het journaal dat angst aanjaagde. Was dat dan de statistische samenvatting van je bestaan hier?
Als dit een aanslag was, dan één op onze illusie van onsterfelijkheid. Van consumeren, pensioneren en dan stilletjes verdwijnen. De dagelijkse cijferbriefing werd een moderne “memento mori”, net als de symbolische kattebelletjes die middeleeuwse kunstenaars in hun werken verstopten in de vorm van een schedel of zandloper, om de kijker er aan te herinneren “dat hij moet sterven”, dat de dood onvermijdelijk is en dat hij zich dus moet richten op het hiernamaals en niet teveel op het aardse nu. “Memento mori” was typisch iets voor de spirituele mens uit de middeleeuwen. Het concept is minder praktisch voor de neoliberale homo consumens. Consumenten mogen niet aan hun sterfelijkheid herinnerd worden. Focussen op wat écht telt, leidt af van het consumeren. Pas als je bejaard bent, en je consumptiepatroon afneemt, mag je terug met je neus op de feiten worden gedrukt. Niemand ligt op zijn sterfbed met de gedachte “Had ik maar meer spullen gekocht”. De dood, die wij weggemoffeld hadden in bejaardentehuizen, komt ons terug achtervolgen in statistiek.
Er zijn ergere dingen in het leven dan doodgaan. Creperen in eenzaamheid bijvoorbeeld. Het grootste drama van corona is niet het aantal mensen dat eraan gestorven is, maar de manier waarop ze dat hebben moeten doen en de manier waarop hun dierbaren hen hebben moeten afgeven. Zonder die laatste nabijheid, die laatste troostende aanraking. Een heel leven van warmte en verbinding af moeten ronden in steriele afstandelijkheid. In zintuiglijke isolatie. Nooit meer nog eens goed vastpakken of goed vastgepakt worden. Verplegers moesten lijdzaam toezien hoe mensen gescheiden werden door plexiglas en onoverbrugbare centimeters. Niet de cijfers, maar de context, die in geen duizend statistieken vast te leggen valt, verbergt het echte drama.
Als je de stervende niet hebt mogen vasthouden, is het des te moeilijker om hem los te laten. Om hem daarna te begraven in een intieme kring die misschien té intiem is. Het oneven getal van vijftien mensen. Zeven hele koppels. En één half. Dit leven afronden omringd door de mensen die het zin gaven, zou een basisrecht moeten zijn. Verplegers weten dat, zij gaan elke dag om met de dood. Het was ontroerend schoon om te zien hoeveel aandacht daarvoor was, hoeveel moeite er in sommige ziekenhuizen werd gedaan door het uitgeputte verpleegpersoneel om het toch nog zo menselijk mogelijk te maken. Maar het blijft ersatz. Een aanraakscherm is geen substituut voor een aanraking.
Deze generatie heeft veel meer te verwerken dan wat gemiste barbecues. Laten wij, de achterblijvenden, ter compensatie elkaar daarom zoveel mogelijk vastpakken zodra het terug kan. Tot het bittere eind.
column voor De Standaard, verschenen op 4 juli 2020