Onmetelijk stil. Onpeilbaar oneindig. Uitzichtloos blauw. Zeelieden die verzeilden in de strook rond de evenaar die men de Doldrums noemt, of in zinnenstrelend Nederlands “de Stiltegordel”, waren veroordeeld tot wekenlang oeverloos ronddobberen in dit winddode gebied. In eenzame isolatie, terwijl hun voorraad water en gemoedsrust simultaan slonken. Slepende dagen van stille oceanische leegte. De onzekerheid wanneer en of er verlossing zou volgen, dreef hen krankjorum. Dol. Vandaar de naam. Je kan je de euforie inbeelden waarmee het eerste beloftevolle briesje werd verwelkomd. En de beukende teleurstelling wanneer dat weer ging liggen.
De komst van het stoomschip reduceerde de doldrums tot niet meer dan een onaangename herinnering uit de zeevaart. Een metafoor te gebruiken door dartele columnisten met hang naar dramatische overdrijving. Vergeef me dus de schaamteloze hyperbool, hier vanuit mijn zorgeloze tuin, met vooralsnog vers drinkwater uit de kraan. Maar ook hier knaagt het verlies van (de illusie van) controle en de slepende onzekerheid aan het moreel. Dat, en het feit dat een duidelijke ontlading ons blijkbaar niet wordt gegund.
We gingen de lockdown in door al meteen plannen te maken voor het heropeningsfeest. Zelf schreef ik midden maart 2020 naar aanleiding van de eerste geannuleerde optredens nog op mijn website: “we zien elkaar terug over drie weken (sic) voor een bacchanale maand vol comedy, cafés en barbecues! Tot 5 april!” Honger als de beste saus. Twee weken later moest ik het corrigeren naar: “Tot 19 april!” Dan: “8 juni.” Het uitroepteken liet ik onderwijl achterwege. Voorlopig prijkt er het voorzichtige “minstens 30 juni”, een datum die vroeger nog klonk als het startsein van de grote vakantie maar nu als een deadline waarvan ik weet dat ze weer uitgesteld zal worden. Aan de horizon verzamelen zich dreigende wolken van apathie.
Het begint te dagen dat er geen gedefinieerd einde aan deze beproeving zal komen. Geen “dag dat we plots terug massaal buitenkomen en mekaar eens goed vastpakken”. Geen collectieve catharsis na deze beproeving, hoe hard we ze ook kunnen gebruiken. Geen Pasen na de vasten, geen Suikerfeest na de ramadan, geen bevrijdingsdag na de bezetting. De innige kus van de matroos en de verpleegster is ten strengste verboden. (Tenzij ze onder één dak wonen en deel uitmaken van dezelfde sociale bubbel.)
Geen Bevrijding betekent ook dat ons een repressie ontzegt wordt. Daar keek ik nochtans heimelijk naar uit. Een grote, collectieve zuivering van alle collaborateurs en oorlogszwendelaars; dat tuig dat mondmaskers verkocht aan twintig euro per stuk. Of het massaal plunderen met toorts en riek van de voorraadkelders der hamsteraars met hun schatkamers vol rijst, pasta en wc-papier. Het kaalscheren van de coronaverklikkers (“Hallo, politie? Mijn buurman zit in zijn caravan aan de kust en mijn schoonmoeder zat gisteren op een bankje in het park!”) Enkele kletsen uitdelen aan de hypocriete klaplopers in de straat die niet applaudisseerden voor de zorg maar vooral voor zichzelf. (“Juliette van nummer 32 is weer niet aan het mee applaudisseren. Maar ik wel! Kijk eens hoe goed ik bezig ben!”) En een flukse bolwassing voor de machthebbers die monsterboetes verzonnen voor coronamaatregelen maar er zelf hun voeten aan veegden, of het type beveiligingsagenten dat zich aan supermarkten even buitenwippers van exclusieve discotheken waande:
“Wachten op een karreke, madammeke.”
—“Maar ik heb alleen een pakje boter nodig.”
“Pakt een karreke, zeg ik!”
Gerechtigheid! Voldoening!
Niets van dat alles.
Hoe trekken we ons terug uit deze stresserende retraite? Het ziet ernaar uit dat het niet alleen voor de patiënten maar ook voor de maatschappij een lange periode van revalidatie wordt. Geen wereldoorlog die wordt gewonnen, maar een slepend middenoostenconflict met steeds weer uitgestelde vredesgesprekken. Intussen moeten we de maatregelen volgen, maar tegelijkertijd scherp toezien op de tijdelijkheid ervan. Niet vergeten wie we echt zijn en wat we doen. De abnormaliteit ervan blijven erkennen. Daar loert het gevaar. Want weinig dingen zijn zo permanent als een tijdelijke maatregel.
Ik weiger mee te gaan in het doemdenken der jammerende matrozen op de voorsteven. “Het leven zal nooit nog hetzelfde zijn. De anderhalve-meter-maatschappij: het nieuwe normaal!” Het nieuwe normaal? Mijn gat! Dit is een gapende wonde, maar we zullen hem… euh… likken. En blijven likken godverdomme! Tot hij vol wild vlees terug dichtgegroeid is. In de enige zekerheid die geschiedenis maakt tot wat ze is: dat ook dit weer voorbij gaat.
Die eerste windvlaag na de Doldrums; daarop zeilen we voorzichtig ons verdere leven tegemoet. Stukje bij beetje, meter per meter. Tot ooit, ergens op een dag, totaal uit het niets, we zullen merken dat ook deze periode, gaandeweg een herinnering uit het verleden is geworden. Ergens in een bomvolle theaterzaal, of op een festival tussen zwetende lijven voor wie het woord “social distancing” even archaïsch zal klinken als “draaischijftelefoon”. Of Doldrums.
column voor De Standaard, verschenen op 30 mei 2020