Nordkapp (km 3.988)
Beste Raf,
Ik schrijf je bij de warmte van een kampvuur. Licht heb ik niet nodig; de middernachtzon blijft de hele “nacht” doorschemeren hier boven de poolcirkel, maar de heldere hemel zuigt alle warmte uit het rotsachtige aardoppervlak, dus elke genster is welkom.
Een écht kampvuur! Heel even waan ik me terug een kwajongen (vuurke stook!) en overvalt me weer die spanning, die schrik om betrapt te worden. (Ik heb het soms ook als ik overdag een volle zak chips uit de kast pak.) Gevolgd door de opluchting; “Wacht even. Ik ben meerderjarig. Het mag dus!” Het is een gruwelijke grap dat je pas schelmenstreken uit mag halen, eens je volwassen bent geworden.
Het vuur flakkert op en jaagt een dosis oertestosteron door mijn kwajongensaderen. Ik trommel op mijn borst. “Man maakt vuur!” Zoals elke getrouwde vrouw die ooit aanstalten maakte om zelf de BBQ aan te steken, weet: vuur maken is mannenwerk. Het is het laatste restje Neanderthalereer dat we nog hebben, en dat ze uit onze dode klauwen zullen moeten peuteren. Ook al duurt het een eeuwigheid en bussen vol benzine; branden zal het, verdomme! (Jij weet natuurlijk even goed als ik dat vrouwen veel bedrevener zijn in het vuur maken, maar de slimme deerne zal even wat gestuntel veinzen om zich na een theatrale zucht vervolgens ridderlijk te laten “redden” door haar held, teneinde daar later op de nacht de voluptueuze vruchten van te plukken… In principe dezelfde truc als die van het vastzittende deksel op de glazen pot.)
De band met het verleden is springlevend in het hoge Noorden. De woeste, respect afdwingende natuur en het vreemde licht dat de mistslierten hier omarmt, inspireren de moderne mens tot dezelfde magische gedachten als onze pelsdragende voorouders destijds, in wier verbeelding de trollen, goden en geesten over dit onherbergzame gebied zwierven. (Ook bij deze gedachte steken de dansende vlammen weer een handje toe.)
Ik ben gisteren wat rotstekeningen van die voorouders gaan bewonderen. Ze beelden dagdagelijkse taferelen uit. Een oerversie van Facebook eigenlijk. Al weet ik niet of onze verre nakomelingen met eenzelfde ontzag en fascinatie ons oeverloos getwitter zullen bestuderen. Fascinatie heeft schaarste en zeldzaamheid nodig.
Het bezoekerscentrum, de souvenirshop en de busladingen toeristen ten spijt, de Noordkaap blijft een mythische plek. Maar alleen voor wie bloed, zweet en lichaamsvocht geplengd heeft om haar te bereiken. Want eigenlijk zijn het vooral de laatste kilometers er naartoe waar het om gaat. Net omdat het zo’n legendarische bestemming is, convergeren expedities van over heel de wereld hier op deze laatste strook asfalt. Een doodlopende weg naar een parking op de rand van het continent. Alle soorten mensen en middelen passeren de revue. Pantoffelhelden, wereldreizigers en asfaltvreters. Weddenschappen en goede doelen. Te voet, per fiets of met een kayak[1]. Een enkeling in een konijnepak. Motards met versleten jassen op grote off-road machines vol stof, slijk en stickers. Maar evengoed een Honda Goldwing kermisbak met teddybeer en aanhangwagen. Alsook een Belg met een kleine Vespa vol bagage dus.
Maanden, soms jaren zijn ze onderweg. Elke paar minuten komt er wel één voorbij op weg naar de finish. Je proeft de vreugde en de emotie van mensen die hun doel bijna bereikt hebben. Die de laatste loodjes aan het leggen zijn. Daar voor gevochten hebben tegen weer en wind, koude en tegenslag. Die hier geraakt zijn ook dankzij de gastvrijheid en hulp van wildvreemden. Die elkaar —onbekenden maar tegelijk ook geestverwanten— aanmoedigen tot aan de meet. Opjutten zelfs. We made it! Wat een geweldige sfeer.
En elk uur ook weer een bus toeristen natuurlijk. Maar die ene groep, de reizigers, zij vormen een parallel universum met een eigen ritme. Mensen onderweg. Arm in dagbudget, maar de koning te rijk in tijd en dromen. Ze zijn schaars, mensen met tijd. En fascinerend.
Voor mij begint er nu een nieuwe reis. Drie weken naar het zuiderse België. Drie weken de zon in mijn gezicht. Ik kijk er naar uit. Op weg naar haar, naar de bestemming met misschien wel de allermooiste naam: Thuis.
Benieuwd of het dit keer wel lukt om, al is het maar even nog, te leven naar het credo van Godfried Bomans:
“De kunst van te leven is thuis te zijn, alsof men op reis is.”